Net als Aaf, of: er zijn altijd twee mensen wie dit nog nooit hebben gehoord.

 


Nu wil het vervelende feit dat ik geen last van trauma’s heb.

Daar. Ik zeg het zelf maar even.

Laatst las ik in een artikel in De Volkskrant dat het slecht gaat met de geestelijke gezondheidszorg in Nederland. Ten tijde van deze ongoing pandemie, schijnt dat zo’n beetje iedereen en zijn moeder een geestelijk trauma heeft opgelopen. Met name omdat de Action nu wel heel erg lang dicht is. En nu staat iedereen—en zijn moeder dus ook—op een wachtlijst bij een dienstdoende psycholoog—of leuker: de -ater!—want—nogmaals—het gaat slecht met de geestelijke gezondheidszorg in Nederland, en als het slecht gaat, dan ontstaan er vanzelf wachtrijen. Tenminste, dat denk ik. Ik weet niet of U het zich kunt herinneren, maar ooit kwam Apple met een of ander gedrocht welke iPad heet en iedereen—en voor het gemak ook zijn moeder—wilde dat ding hebben. En toen stonden er dus enorme wachtrijen voor de iPad-winkel—een soort Action voor mensen wie iets meer te besteden hebben. Ergo: enorm wanproduct wat iedereen opeens wil hebben in combinatie met enorme er-niet-toe-doende wachtrijen, welke gewoon voorkomen hadden kunnen worden. De gezondheidszorg in een notendop. Volgt U me nog?

En nu hoor ik U zeggen: “jeetje, Jean, ik had nooit verwacht dat jij geen fan van Appleproducten zou zijn.”

Lieverd, ik lust de originele vrucht niet eens.

Maar dat is niet het punt.

Het punt is dat ik geen trauma’s heb. Niet uit mijn jeugd, niet uit mijn quarterlifecrisis, en ik heb ook geen hoge pet op van mijn binnenkort te verwachten midlifecrisis.

En weet je waarom? Ik hecht er geen waarde aan.

Dat is alles. Nu kwam dat natuurlijk niet als een onverwachte glijpartij door een onverwacht nachtje vorst. Uiteraard heb ik daar hard, na een opgelopen trauma—vraag maar niet—voor gewerkt onder het waakzame oog van een Nederlandse Geestelijke Gezondheidszorg Medewerker. Die ene, die nu bij een -ater loopt. Of, tenminste, als hij ooit de top tien van de wachtlijst weet te bereiken.

Hoedanook, nu werd het gevalletje “jeugdtrauma”—hoewel dit de lading in het geheel niet dekt—mij recentelijk opnieuw gepresenteerd door het eindeloos herhaalde verhaal van Aaf Brandt Corstius. Zij vertelde wederom—maar er zijn altijd twee mensen wie dit nog nooit hebben gehoord—de amusante anekdote over haar vader—de geniale schrijver Hugo B.C.—wie elke dag—zondag uitgezonderd—een Volkskrant pikte bij de lokale supermarkt. In dit geval de AH in Zuid. En hij had daar zo zijn—onnavolgbare—reden voor. Je moet het uit haar mond horen, want dan is het verhaal zoveel beter.

Nu wil het feit, dat ik deze anekdote al vier miljard keer uit de mond van haar broer—Jelle B.C.—heb horen komen—weet zij veel. Maar ik ervoer het als grappig dat Jelle—de broer dus—het altijd heeft over een gepikte Volkskrant, en Aaf hier ook nog een pak volle yoghurt aan toevoegde. Die kende ik nog niet. Maar ook dat is niet het punt.

In mijn brein—niet altijd even functioneel en misschien antropologisch verwant aan het brein van vader Hugo Brandt Corstius, zonder het echt geniale aspect uiteraard—vormde zich een beeld van een vreemd soort gedeeld jeugdtrauma. Maar vergeet niet: in mijn ogen is een krant-pikkende vader eerder onderdeel van een spannende jeugdroman, dan van een onverwerkt trauma uit een periode waarin de eerste schaamharen zich manifesteren—als je het dan toch over jeugdtrauma’s hebt. 

En in mijn brein—als in een Ingmar Bergman film—speelde zich een vergelijkbaar hoofdstuk uit de schelmenroman van mijn onverwerkte jeugd af. Mij achterlatend met een glimlach op mijn gezicht. Welke Aaf dan weer oppikte als “goh, wat leuk! Ik vertel je iets nieuws!”

Ik heb blijkbaar ook onverwerkte kleptomanische jeugdherinneringen—ik weiger het een trauma te noemen, want ik heb vierhonderdduizend gulden—destijds—uitgegeven om niet mee te hoeven doen met het hele oh ik heb hier zo’n trauma van opgelopen!

Het was 1984. Het derde—nu zesde—deel van Star Wars, The Return Of The Jedi, was al een tijdje uit. En als een bezetene verzamelde ik de bijbehorende Kenner actiefiguren. Ja, ooit was ik een normale jongen. Maar toen kwam het schaamhaar...

Hoedanook, ik had al mijn spaargeld bijeengelegd om Emperor’s Royal Guard te kopen. Blij als een trauma-loos kind, uiteraard.

Thuis pakte ik het figuurtje uit, om deze bij de rest van mijn uitdijende collectie te voegen. Maar helaas. Er hoorde een staf bij te zitten en deze zat niet in de verpakking.

Je denkt onmiddellijk: trauma voor een kind. Dat klopt. 

Mijn moeder—goedheid zelve—met mij achterop de fiets, terug naar de winkel. De Wastora in Zaandam. Met haar meest geduldige geduld weer met mij in die enorme rij—het was altijd druk bij Wastora—af en toe zuchtend, waarschijnlijk denkend aan aardappelen welke nu ongeschild op het aanrecht lagen. Of aan mijn zusje, welke ze voor het gemak even in bad had laten zitten, want, ja, dit was wel een kwestie van leven of potentieel traumatisch leven

“Mijn zoon heeft net een uur geleden dit hier gekocht, maar nu mist er een staf. Ofzo. Kunnen wij deze omruilen voor een exemplaar waar die staf wel in zit?” Het meest geduldige geduld, dus.

“Helaas, de verpakking is open. En wie zegt mij dat die staf niet gewoon bij U thuis ligt.” Verkoopster van het jaar. En een duidelijke voorbode van het type ‘als het niet in het rek hangt, dan hebben wij het niet’. 

Hoedanook, een kwartier soebatten op zijn Joods, en onverrichterzaken later, stond mijn moeder met een sip kind in de Wastora. 

“Vieze, stinkende kuthoer!” Mijn moeder liep qua scheldwoorden een generatie voor. “Maar dit pik ik niet!” En kwaad, sip jongentje meesleurend, stampte zij door de Wastora in de richting van de speelgoedafdeling. “Welke is het?” vroeg ze, wijzend op de grote hoeveelheid Star Wars actie figuren, welke de winkel rijk was. Bleu wees ik de rode wachter aan. “Hou die tas open,” beval ze me. “Mijn kind geen staf, geen enkel kind een staf,” mompelde ze kwaad, met een rood hoofd van woede, het rek toe. Ze rukte alle rode wachters van de stelling, opende alle verpakkingen en gooide de stafjes op de grond, om ze vervolgens met haar voet, onder het rek te vegen. Ze nam een van de vers gestolen stafjes en liet het terloops in de tas vallen. “Daar! Verkoop dat nog maar eens!”

Ze sleurde me de winkel uit, duwde me de fiets op, en op mega-snelheid fietste ze terug naar huis. Naar mijn Star Wars collectie en haar aardappelen. Oh ja, en mijn ondertussen onderkoelde zusje.

Of dit nu een toonbeeld van goed ouderschap is of niet; het doet niet ter zake. Ik had mijn stafje.

Geruime tijd later—ik had een krantenwijkje en een nieuwe verzamelwoede—waren we in de Free Record Shop. Ik had al mijn geld, welke ik met de fijne kerst, gelukkig nieuwjaar kaartjes had opgehaald—hoewel, dat ging ook niet helemaal zo. Ik kreeg die kaartjes thuis. En ik zei: “nou, dat ga ik dus niet doen! Ik krijg toch gewoon salaris!” Lang verhaal kort: mijn moeder duwde me het huis uit, sleurde me aan mijn jas mee naar alle adressen en liep in mijn bijzijn te bedelen om een kerstfooitje. “Je hebt er recht op, lul!” schreeuwde ze me toe. Ik denk dat haar dwingende aanwezigheid ervoor zorgde dat ik bij de meeste mensen tussen de tien en vijfentwintig gulden kreeg—bij elkaar gelegd en kon daarmee mijn collectie James Bond videobanden compleet maken. Het waren veelal guldens en rijksdaalders, maar ook een behoorlijke hoeveelheid aan kwartjes en dubbeltjes. 

Trots als een pauw—en uiteraard achteraf blij dat mijn moeder me min-of-meer had gedwongen om het geld op te halen—haalde ik de nog ontbrekende video’s uit het rek en ging naar de kassa. Moeder mee. Vader stond met zusje te blauwbekken bij de uitgang. Of ingang. Net aan welke kant je jezelf van de -gang bevond. Vader deed het nooit goed in winkels en mijn zusje had niet het geduld om even te wachten om haar broer iets te laten aanschaffen. De jongen achter de toonbank haalde de bijpassende videobanden erbij, stak ze in de hoes, deed het geheel in een tasje, overhandigde mij het tasje en sloeg iets aan op de kassa.

Hij noemde het bedrag en mijn moeder haalde een plastic zak met klein geld uit haar boodschappentas. Geduldig stalde zij het geld uit op de toonbank. De jongen werd een beetje groen.

Zoveel klein geld betekende dat hij alles uit zou moeten tellen. Mijn moeder was ondertussen op een kwart van het verschuldigde bedrag. De jongen gaf het op en schoof alles in de la van zijn kassa. Mijn moeder ving dat dus op. “Naar buiten,” siste ze me toe. “Toe, vort!” Ik keek haar niet begrijpend aan. “Sodemieter op, jong!”

Ik droop langzaam af naar buiten en voegde me bij mijn vader en zusje. “HĆØ, hĆØ,” zei zij. “Waar is je moeder?” vroeg mijn vader. Ik haalde schuchter mijn schouders op.

Mijn moeder kwam mij stampend achterna. “Lopen, lopen, lopen!” beval ze het resterende gezin, en we navigeerden langzaam van de Free Record Shop weg. De anonimiteit van de stad in. Waarschijnlijk naar de Bart Smit ofzo.

Later vertelde ze hoe ze zag dat die jongen—hoewel haar benaming voor de hardwerkende kassabeheerder iets minder flatteus was—helemaal geen zin had om al die guldens, kwartjes en dubbeltjes te gaan uittellen. Dus zag zij kans om hem in zijn werkzaamheden te onderbreken, een kassabon te vragen en de winkel te verlaten. Uiteindelijk betaalde ik—mijn moeder dus—een kwart van het bedrag welke ik voor de laatste vier James Bond video’s had moeten neertellen.

“Eigenlijk is dat diefstal,” probeerde ik.

“Eigenlijk is dat onbekwaamheid van een medewerker,” zei mijn moeder, terwijl ze drinken inschonk en bakjes chips klaarzette. “En eigenlijk wil ik Live And Let Die zien. Dus haal A View To A Kill maar weer uit de videorecorder.”

Wat nu mijn punt—en dus mijn jeugdtrauma—is: we weten hoe het afgelopen is, toch?

Met Free Record Shop, bedoel ik. Die ging failliet. En de Wastora in Zaandam brandde tot de fundering af en kwam nooit meer terug—ook failliet.

Ik denk dat mijn moeder indirect te maken heeft gehad met het financiĆ«le noodlot van beide bedrijven. En ik wil dat dat mijn jeugdtrauma—als ik daarin zou geloven—is. Dat ik als Aaf of Jelle op verjaardagen en partijen en filmpremiĆØres en dergelijken deze twee anekdotes de gezichten van nietsvermoedende passanten in kan katapulteren. Dat ik eindelijk kan zeggen: “kijk, Aaf, ik hou van je. Ik vind je fantastisch. Maar hou eens op over je vader die Ć©lke dag—zondag uitgezonderd—een krantje pikte bij de AH. Voor zover ik weet bestaat de Volkskrant nog steeds. En ook de AH is niet uit het straatbeeld weg te slaan. Nee, dan mĆ­jn moeder. Die heeft eigenhandig de Free Record Shop Ć©n de Wastora ten gronde gebracht! Mijn moeder is een Robin Hood-achtige held!”

DƔt is nog eens een trauma!

Comments

Popular Posts