Ik zou graag onderdeel uitmaken van het dienstdoende sprookje welke ons leven regeert...

Goed, we betalen dus belastingen. Daar is an sich niets mis mee. Bepaalde zaken in de openbare ruimte moeten nu eenmaal bekostigd worden. En erg veel weet ik er niet van af—wie wel?—want volgens de laatste berichten behoor ik tot een zeer select gezelschap. Het gezelschap van belastingbetalers, wie door de dienstdoende Minister-President liefkozend De Witte Wijn Sippende Elite wordt genoemd. Wat bewijst dat Meneer Rutte—Minister-President Hoc officium—mij als elitair helemaal niet kent. Welbeschouwd prefereer ik rode wijn boven de witte variant, en sippen heb ik het laatst mijn overgrootmoeder zien doen; daarna ben ik die bezigheid nooit meer tegengekomen. Zelf ben ik meer het type voor flink zuipen. En als Meneer Rutte Ć©cht zijn ballen wil tonen (alweer? Ja, alweer die uitgehangen zak!) dan verandert hij deze sneer in “De Witte Wijn Sippende Elite En Die Ene Rode Wijn Zuipende Elitair”. Als hij dat officieel heeft aangepast, dan kunt U onderstaande als niet-geschreven beschouwen.

Goed, wat mij belastingtechnisch tegen de borst stoot, is het feit dat met de Nederlandse Belastingen, het totale bedrijfsleven wordt voorzien van een polsslag. Dat is jammer. Een bedrijf zou moeten bestaan om zelfstandig geld te verdienen, hiermee hun totale werknemersbestand van een redelijk salaris te voorzien en als toefje slagroom op de taart een bak belasting af te dragen omdat het bedrijf Ć³Ć³k van bepaalde zaken in de openbare ruimte gebruik maakt en wellicht om boete te doen voor een eventuele vervuiling hier en daar. Er zou in een normaal nadenkende wereld geen haan naar kraaien.

Helaas is het Nederlandse Belastingstelsel, via een omkoopbare regering—van het type waar een regime in een (zoals we dat vroeger zo liefkozend noemden) Bananenrepubliek nog iets van zou kunnen leren—in zijn geheel in de handen van de grote bedrijven gevallen.

Regeringsleiders—uitzonderingen daargelaten—doen er alles aan om de Shells, Unilevers en andere grote spelers op het bedrijfsveld tevreden te houden. Middels de-vervuiler-betaald-door-de-belastingen-voor-de-gewone-man-te-verhogen constructies; je kunt er niet omheen dat dit gehele systeem is bedacht door mensen die erg lang op kosten van de staat naar school zijn gegaan om zoveel informatie in zich op te zuigen zodat elke hiaat in het systeem niets anders dan wat-informatie-welke-ik-op-school-heb-opgedaan is verworden.

Dit is uiteraard het systeem in een notendop, want je schijnt vier jaar nodig te hebben om de burger belastingtechnisch op te lichten. Dat betekent dus ook dat ik vier jaar nodig zou hebben om een en ander toe te lichten, maar deze blog is niet zo lang. Bovendien hoop ik dat we allemaal nog steeds iets als een krant lezen, dus de informatie is gewoon voor eenieder voor handen. En met “krant” bedoel ik dus niet De Telegraaf—dat is geen krant, maar een haat zaaiend propagandablad van de laagste orde.

Hoe dan ook, door een vreemd toeval—waar mijn hele leven uit lijkt te zijn opgebouwd—besprak ik deze week “belastingen” met iemand. Het mag bekend zijn dat ik van “het toeval” hou. Als ik terugdenk aan mijn schooltijd—de tijd dat ik niets over economie en belastingen leerde—dan had ik destijds klasgenoten wie op hun 17e alles al hadden uitgestippeld. In tegenstelling tot het toevallige leven welke ik tot mij nam. Zo’n leven waarin je ‘s ochtends zonder zorgen naar school gaat om daar vervolgens nooit aan te komen, want je beste vriend—wie uiteraard ook naar jouw school ging—leek het beter om die dag een piercing te gaan zetten en vervolgens dronken te worden voor de lunch was aangebroken. Iets wat van toevalligheden aan elkaar hangt; ik hou ervan, op z’n plat Jolingiaans gezegd.

“Op mijn 22e ga ik trouwen en als ik 23 ben dan neem ik mijn eerste kind,” hoorde je regelmatig, terwijl ik met mijn ogen rolde en de veertiende sigaret van die dag opstak. Ik vond (en vind) die vorm van plannen eng. Hoewel mijn ouders bij benadering altijd goed voor me hebben gezorgd, wist ik op dat moment niet eens wat ik die avond zou eten. Laat staan wat ik op mijn 22e zou doen en op mijn 23e zou nemen. Bovendien—en dat zeiden we (vrienden en ingewijden welke hun hersenen wel leerden gebruiken voor nuttige zaken in plaats van romantisch dagdromen over kinderen welke we zouden nemen) toen al—een kind neem je niet. Een kind krijg je. En als je het eenmaal hebt gekregen, dan probeer je er het beste van te maken. Mensen wie via dit strakke regime hun leven tot op hun 69e hebben gepland, en gaandeweg ook nog eens een kind krijgend nemen, verdrinken hun kroost in een soort Teletubbie-waanzin en vinden het dan nog vreemd als het kind op zijn veertiende per ongeluk met een crack-verslaving en een beetje zwanger thuiskomt.

Planners leven in een soort sprookje welke in hun ogen nooit eindigt. Elke misplaatste—al dan niet belastingtechnische—verandering in die zeepbel, is een stap in de richting van De Telegraaf en wereldvreemd Rechts opportunisme. Een beetje zoals een goedgelovige Jedi toch uiteindelijk de kant van de Sith kiest.

Hoe dan ook, het Nederlandse Belastingstelsel is het sprookje waar we nu in leven. En zoals het een goed sprookje betaamd, is de setting behoorlijk donker.

Deze donkere wereld heeft van alles wat ooit mooi, eerlijk en origineel was een product voor de massa gemaakt, welke als bonus-item aan een verpakking WC-Eend hangt. Stel: je hebt een modebedrijfje. Dit gebeurt, want soms kun je er ook nog eens gewoon niets aan doen. Dan sta je op een dag—in het Belasting Technisch Wonderland welke we in de rest van het boek Nederland noemen—voor de keuze: ga ik iets moois, eerlijk en origineel maken? Ga ik een mooi persoonlijk product de wereld op schoppen welke misschien maar drie mensen aanspreekt, of ga ik lelijke massa productie draaien zodat de hele wereld en zijn wijf mijn intens slechte schoenen draagt, maar ik wel de zo door Den Haag en De Telegraaf verlangde eenheidsworst ten dienste ben? Die donkere wereld dus.

Nu wil het een goed sprookje betaamd, dat er een held nodig is. Een vleesgeworden Hans (die van Grietje), Gelaarsde Kat of Kleinduimpje. En als we het dan toch over Belastingen hebben: Robin Hood (hoewel dat meer een legende is dan een sprookje, maar een kniesoor die daar op let).

Robin Hood komt in oude balladen naar voren als goedhartig en weldadig jegens het volk en wreed en onverbiddelijk voor de adel en de rijke kloosterlingen. Een en ander speelde zich af aan het eind van de 12e Eeuw, toen koning Richard Leeuwenhart op kruistocht was en zijn broer Jan zonder Land als een tiran over Engeland regeerde. En Jan verhoogde en verhoogde en—surprise, surprise—verhoogde de belastingen, waarop Robin reageerde. Dus stal hij geld van de adel en gaf dit aan de armen zodat zij de enorm hoge belastingen konden betalen.

Nu ik in het rijk van de veertigplussers bivakkeer, zou ik ook graag onderdeel uitmaken van het dienstdoende sprookje, welke ons leven regeert.

Dus middels deze weg zou ik graag de Robin Hood van ons land uitnodigen voor een fijn gesprek. Ik wil hem/haar sponsoren—belastingvriendelijk uiteraard, dus we moeten nog even een constructie verzinnen om van deze weldoener een ANBI te maken—en op regelmatige basis een fijne witte wijn sippen.

Want wat is er fijner dan je achter iemand te scharen, zodat, aan het einde van dit duistere sprookjes-hoofdstuk, het adagium "en ze leefden nog bang en ongelukkig" kan worden geuit.

Comments

Popular Posts